9789033119187

DEN HERTOG - HOUTEN Wulferts grootste wens J. KRANENDONK-GIJSSEN

1e druk 2005 2e en 3e druk 2006 4e druk 2023 A.V.I. 8 © 2005 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 1918 7 Illustraties: Rino Visser Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgavemag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

5 Inhoud .1. Franse soldaten 7 .2. De goede keus… 12 .3. Een zondag in Driebergen 18 .4. De laatste schooldag 24 .5. Niet vele rijken... 30 .6. Een ernstige roepstem 35 .7. Een avond naar ‘Vossenstein’ 41 .8. Jacoba van ‘De Hondspol’ 46 .9. Een groot verdriet 52 .10. De ‘beroemde’ Wulfert Floor 57 .11. Bange dagen 63 .12. Een brief aan de koning 68 .13. Een nieuwe dominee... 74 .14. Droefheid en blijdschap 80 .15. Voor eeuwig Thuis 87 .16. Het laatste werk 92 .17. Een pad door de zee 98

6

7 - 1 - Franse soldaten ‘Wat brutaal, vader! Heeft die Franse soldaat het spek hier in ons huis van de schoorsteen gestolen?’ Verontwaardigd kijkt Johannes van vader naar de brede schoorsteen in de voorkamer. ‘Ja, jongen. Die kerel stampte met z’n grote soldatenlaarzen binnen en duwde iedereen opzij. Wat hij riep, konden wij natuurlijk niet verstaan. Hij gaf m’n broer een flinke tik met zijn sabel, pakte het spek en ging lachend de deur uit.’ ‘Wat gemeen! Als ik erbij was geweest, dan zou ik...’ briest Pieter. ‘Man, wat denk je wel,’ lacht Johannes z’n jongere broer uit. ‘Dacht je echt dat jij wat had kunnen beginnen tegen die kerel? Misschien stonden er buiten nog wel meer van die Fransozen te wachten. Weet jij veel.’ ‘Vader, waren er toen echt zoveel soldaten in Driebergen?’ vraagt Wulfert. ‘Ja zeker, ik geloof wel zo’n twintigduizend. Ze hadden een groot tentenkamp op de hei.’ Wulfert fronst z’n wenkbrauwen. Twintigduizend soldaten! Hij kijkt vader wat ongelovig aan. ‘Maar wat moesten die troepen van Napoleon hier dan doen, vader?’ vraagt hij. ‘Oefenen, kerel. Die mannen oefenden dag in dag uit op onze heidevelden.’ ‘Bent u er ook weleens wezen kijken?’

8 ‘Wat dacht jij dan! Iedereen uit deze buurt ging er regelmatig heen. De mensen kwamen zelfs van heinde en ver.’ ‘En is het waar dat koning Lodewijk Napoleon in ons dorp is geweest?’ ‘Ja, dat is geweest in eh... in 1806. Z’n broer, Napoleon Bonaparte, ging toen naar Den Haag. Het was een hele belevenis voor ons dorp dat de koning een nachtje kwam logeren.’ ‘Vrouw, wat denk je,’ vraagt vader, ‘kan ik er nog wat van vertellen of is het bedtijd voor de jongens?’ Moeder kijkt even over haar kleine ronde brillenglaasjes naar de staartklok naast het hoge kabinet. ‘Nou, vooruit dan,’ zegt ze. ‘Maar Wulfert moet wel zo de bedstee in, hoor. Morgen is het weer vroeg dag. De kleine Jacoba slaapt allang.’ Wulfert voelt zich opeens veel groter dan z’n zusje Jacoba van vijf. Zij is nog te klein voor al die spannende verhalen. Hij mag in ieder geval langer opblijven. Hij is nog maar negen, maar toch hoort hij nu ook een beetje bij z’n oudere broers. Johannes is al dertien en werkt bij vader op de boerderij. Broer Pieter is pas elf jaar geworden. Hij gaat nog dichter bij vader zitten. Het is zo knus met z’n allen in de voorkamer. Als niemand wat zegt, hoor je het suizen van de olielamp en het tikken van de staartklokken. Af en toe flakkeren de vlammetjes in de olielamp. Het haardvuur knispert zachtjes. Soms valt een blok hout met een doffe plof naar beneden. Dan laait het vuur even hoog op en vliegen de kleine vonkjes omhoog. Moeder stopt een gat in vaders sok. Af en toe kraakt haar rieten stoel. En telkens als ze haar hand omhoog doet om de draad strak te trekken, verschijnt er een schaduw van een woest beest op de witte muur.

9 Vader steekt z’n pijp nog een keer aan. ‘Ja, jongens,’ zegt hij, ‘dat was een heel spektakel toen de koning hier kwam. Lodewijk Napoleon was op doorreis naar Wezel in Duitsland, toenmeneer Van Oosthuyse de koning uitnodigde om op zijn buitenverblijf “Sparrendaal” in Driebergen te komen slapen. Waarschijnlijk had Van Oosthuyse tijdens een van zijn bezoeken aan het leger op de hei gehoord dat de koning op doortocht was. Hij had veel contact met de belangrijkste commandant daar, omdat hij eten, brandstof en wapens leverde voor het leger. Trouwens, in zijn weverij in Delft werden ook de wollen stoffen gemaakt voor de uniformen van Napoleons soldaten. Wekenlang is men bezig geweest met voorbereidingen op “Sparrendaal”. Kosten noch moeite werden gespaard. Het hele buitenverblijf werd versierd voor de komst van de koning. In de lanen was feestverlichting aangebracht. Aan alle kanten van het huis hingen lantaarns. En op de dag dat Lodewijk zou arriveren, wapperden de vlaggen vrolijk in het licht van de fakkels. Er stonden erepoorten van sparrentakken, die versierd waren met mos- en eikelkransen. Werkelijk, het was een prachtig gezicht! Zelfs de klokken van de dorpstoren werden geluid. Het hele dorp liep uit. Iedereen wilde de koning zien. En toen Lodewijk met zijn prachtige koets en zijn gevolg de laan van het buitenverblijf opreed, riep het volk als uit één mond: “Leve de koning! Leve de koning!” De week daarna stond er een heel verslag van de aankomst van de koning en zijn logeerpartij in Driebergen in de koninklijke krant. Ja, die Van Oosthuyse was een belangrijk man. Hij heeft rond 1800 ook veel bos en heidegrond gekocht in onze omgeving. Daar was niemand blij mee. Het hele dorp sprak erover, maar

10 niemand kon die slimme koopman tegenhouden. Hij was iedereen de baas. Hij is zelfs nog twee jaar burgemeester geweest van Driebergen en Rijsenburg. In 1818 is hij gestorven.’ 1818... Wulfert kijkt verrast op. ‘Dus, vader...’ zegt hij, ‘dan is meneer Van Oosthuyse gestorven in het jaar dat ik ben geboren!’ ‘Ja, inderdaad jongen, daar heb je gelijk in.’ In gedachten ziet Wulfert de koets met paarden de oprijlaan van “Sparrendaal” opgaan. Wat jammer dat hij daar niet bij is geweest. Dat had hij ook wel willen zien... Hij schrikt er bijna van als moeder opeens zegt: ‘Zo, mannen, de klok geeft aan dat het de hoogste tijd is voor de bedstee. Wulfert, leg jij je kleren op de stoel en zeg vast welterusten.’ ‘Pieter, ga jij je ook vast klaarmaken? Dan kan Johannes nog evenmet vader op de deel en op het erf kijken of alles rustig is.’ Vader geeft Wulfert een kneepje in z’n wang. ‘Moeder heeft gelijk, Wulf. Het wordt veel te laat. Vannacht niet dromen van al die soldaten, hè. De buitenluiken zijn gesloten; ik heb het haakje extra vast gemaakt. Straks gaan de bedsteegordijntjes dicht en dan lig jij veilig in je eigen soldatentent moet je maar denken.’ Even later trekt Wulfert de dekens ver over zich heen. Brrr, toch maar liever in deze tent dan een tent op de heide! Twintigduizend soldaten... Dat moet wel een erg groot leger geweest zijn. In Driebergen wonen ongeveer zevenhonderd mensen. Even kijken, dan was dit leger... ehh... nou ja, in ieder geval bijna dertig keer groter dan alle mensen van Driebergen bij elkaar! Hé, misschien kan hij morgen wel soldaatje spelen met z’n vrienden. Misschien kunnen ze wel een leger vormen en ook oefenen op de hei! Als moeder even later in de kamer komt, is Wulfert al in dro-

11 menland. Ze blaast de kaarsen uit en gaat vast naar het opkamertje. Op de deel rammelt een koe met z’n ketting. De waakhond blaft. Het is donker en stil rond de boerderij aan de Driebergse Wetering. In de verte klinkt alleen de roep van een uil.

12 - 2 - De goede keus... ‘Je raadt nooit wat wij hebben!’ roept Johannes uit de verte. Glunderend komt hij met Reijer aanlopen. Ze lopen heel voorzichtig. Met z’n tweeën houden ze een emmertje vast. ‘Nou, laat eens zien...’ vraagt Wulfert. ‘Zo zeg, waar hebben jullie die gevangen?’ Verwonderd kijkt hij naar de kleine stekelbaarsjes. ‘Gewoon, hier in die brede sloot. Gistermiddag zagen we ze ook al zwemmen en vanmorgen heeft Reijer een emmertje meegebracht.’ ‘Neem je ze mee naar de meester?’ ‘Welnee, we verstoppen ze hier achter een graspol en vanmiddag nemen we ze mee naar huis.’ ‘O,’ zegt Wulf, ‘ik had juist willen vragen of we vanmiddag soldaatje konden spelen. Vader heeft gisteravond een prachtverhaal verteld over de Fransen op de hei. Doen jullie ook mee?’ ‘We zien nog wel. Even afwachten wat Jan Voskuil van plan is. Ik dacht dat hij in Rijsenburg wilde gaan spelen.’ ‘Ja, en misschien moet ik eerst thuis helpen,’ bedenkt Reijer. Nadat het emmertje is verstopt onder een hoge boomwortel, hollen ze achter elkaar naar school. ‘Jongens, doorlopen,’ roept Reijer. ‘De torenklok heeft al negen uur geslagen. En als we een kwartier te laat komen, zit de deur op slot!’ Tien over negen stappen ze hijgend het grote hoge school-

13 lokaal binnen. Meester Roelofsen zit al op z’n stoel achter de katheder. Streng kijkt hij vanachter zijn ronde brillenglazen het schoollokaal in. ‘Kinderen, allemaal op je plaats! We gaan beginnen.’ In de klas is het een drukte van je welste. Er zijn ook zoveel kinderen op school. Soms zijn er wel meer dan honderd. Het lokaal is pas verbouwd, maar als alle kinderen er zijn, zitten de kleintjes toch nog op de grond. Dan zijn er nóg niet genoeg banken. Meester kucht een paar keer, geeft een tik met zijn aanwijsstok op een bank en dan wordt het langzamerhand stil. ‘We zingen eerst met elkaar Psalm 116 vers 1: God heb ik lief; want die getrouwe Heer’ Hoort mijne stem, mijn smekingen, mijn klagen...’ Meester geeft de toon aan en even later wordt er luidkeels gezongen. ‘Wie weet nog waar ik gisteren over heb verteld?’ vraagt hij na het gebed. Er gaan heel wat vingers omhoog. ‘Over Mozes, meester.’ ‘Ja, en verder?’ ‘Dat Mozes liever terug wilde naar zijn eigen volk, meester. Hij wilde liever de God van Israël dienen dan rijk zijn in het paleis van de Farao.’ ‘Keurig. Jullie hebben goed geluisterd. Vanmorgen ga ik een verhaal vertellen over een heidense vrouw die óók liever bij het volk van God wilde horen; luister maar.’ Ademloos luistert Wulf als meester Roelofsen het verhaal van Naomi en Ruth vertelt.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==